De rechtbank vindt het niet haar taak om een oordeel te vellen over de onderhandse gunning van de concessie voor het treinvervoer op het Hoofdrailnet. Daarmee komt er geen uitspraak in de bodemprocedure die een consortium van regionale treinvervoerders als Arriva hebben aangespannen.
De zaak diende woensdag voor de rechtbank in Den Haag. Arriva en een aantal andere vervoerders willen graag de kans hebben mee te bieden op de concessie die het overgrote deel van het treinvervoer in Nederland behelst. Officieel wordt die concessie sinds 2005 gegund nadat het openbaar vervoer in Nederland is geprivatiseerd. De eerste twee concessieperiodes zijn echter onderhands gegund aan de NS, zonder openbare inschrijving.
Ook de nieuwe concessieperiode van 2025 tot 2035 wil de regering onderhands gunnen. Daarop besloten de concurrerende vervoerders een zaak aan te spannen. De rechter wilde woensdag geen oordeel vellen omdat deze zaak niet binnen het civiel recht zou horen. De vervoerders zouden de zaak volgens de rechter voor moeten laten komen bij een bestuursrechter. Dat is het College van Beroep in deze situatie. Die kan echter pas oordelen nadat er een concessie is verleend.
De vervoerders betreuren dat er geen toets naar de Europese regelgeving is gedaan. De rechtbank had daarvoor advies kunnen vragen aan het Europees Hof, maar volgens de rechter duurt het te lang totdat zo’n advies er ligt, gegeven de tijd die er nog is tot de gunning van de Hoofdrailnetconcessie.
Overigens is het niet onmogelijk dat er na 2025 toch treinen van andere vervoerders op het Hoofdrailnet te zien zullen zijn. Op basis van Europese regels hebben vervoerders namelijk de mogelijkheid spoorcapaciteit aan te vragen op het Hoofdrailnet. Spoorbeheerder ProRail moet dit als verantwoordelijke partij toekennen wanneer blijkt dat treinen van derde vervoerders de dienst van de concessiehouder niet in de weg zitten. Arriva heeft al zo’n aanvraag ingediend om een dienst tussen Groningen en Zwolle te gaan rijden vanaf 2025.